Richard Scott “Dick” Taylor (27-01-1826 – 12-04-1879) was een plantagehouder, politicus, militair historicus en generaal in het leger van de Confederatie tijdens de Amerikaanse burgeroorlog.
Toen de Amerikaanse burgeroorlog uitbrak, sloot Taylor zich aan bij het leger van de Confederatie. Hij diende eerst als brigade commandant in Virginia. Later werd hij leger commandant in het Trans-Mississippi Theater (gebied waarin de militaire operaties plaats vonden westelijk van de rivier de Mississippi). Taylor was commandant va het district West Louisiana en verantwoordelijk voor een succesvol afslaan van de Noordelijke invasie van Louisiana tijdens de Red River campagne van 1864.
Richard Taylor was de enige zoon van Zachary Taylor, de twaalfde president van de Verenigde Staten.
Richard Taylor was ook de oud-zwager van de president van de Confederatie, Jefferson Davis. Davis was is zijn 1e huwelijk getrouwd met Richard’s zus Sarah Knox Taylor. Zij overleed in 1835.
Vóór de oorlog:
Richard Scott Taylor werd geboren op de familieplantage “Springfield”, nabij Louisville in Kentucky. Zijn ouders waren Zachary Taylor, destijds luitenant-kolonel in het Amerikaanse leger en Margaret “Peggy” Mackall Smith Taylor. Richard werd vernoemd naar zijn grootvader, Richard Lee Taylor (1744 – 1829) die had gevochten tijdens de Amerikaanse revolutionaire oorlog (1775 – 1883) tegen Groot-Brittannië.
Richard Taylor had 3 oudere zussen: Ann Mackall, Sarah Knox en Mary Elizabeth. 2 andere kinderen waren vroeg overleden vóór Richard werd geboren. Een groot deel van zijn jeugd bracht Taylor door aan de West Frontier. Zijn vader was beroepsmilitair die veelvuldig commandant was van forten aan de springplank van de Amerikaanse kolonisatie. Richard ging naar privé scholen in Kentucky en Massachusetts.
Vervolgens begon Taylor zijn studie op de universiteit van Harvard, die hij vervolgens heeft afgerond op de universiteit Yale, waar hij in 1845 slaagde. Daar was hij lid van Skull and Bones.
Logo Skull and Bones, de ondergrondse club van Yale
Richard Taylor kreeg echter geen universitaire titels, omdat hij het grootste deel van zijn tijd had besteed aan de studie van klassieke en militaire geschiedenis. In het begin van de oorlog tussen Mexico en Amerika (1846 – 1848) heeft Taylor zijn vader in juli 1846 bezocht in de Mexicaanse Matamoros. Daar schijnt Richard tijdelijk als vrijwillig adviseur te hebben opgetreden voor de eenheden onder zijn vader.
Gedwongen door reumatische artrose besloot Richard Taylor, in overleg met zijn vader, terug te keren naar de familie katoenplantage in Jefferson County, Mississippi en deze te beheren. In 1850, toen zijn vader inmiddels president was van de Verenigde Staten, overtuigde Richard hem om de suikerplantage Fashion in St. Charles Parish, Louisiana te bemachtigen. Na de plotselinge dood van zijn vader, erfde Richard deze plantage.
Op 10 februari 1851 trouwde Richard Taylor met Louise Marie Myrthe Bringier, dochter van een rijke inwoner van Louisiana. Langzaam aan wist Richard Taylor zijn zakenleven op te bouwen en uit te breiden tot een suikerplantage, waar zeker 200 slaven aan het werk waren. Toen de oogst in 1856 heel erg slecht was, raakte Taylor echter in de schulden maar wist hij met financiële hulp van zijn schoonmoeder het hoofd boven water te houden.
In 1855 stapte Taylor in de lokale politiek. Via o.a. de Whig partij sloot hij zich uiteindelijk aan bij de Democratische partij. Richard Taylor was aanwezig bij de Democratische conventie in 1860 te Charleston, South Carolina waar de partij in 2 groepen werd gesplitst. Tevergeefs probeerde hij de strijdende partijen weer bij elkaar te krijgen.
Tijdens de oorlog:
Toen de Amerikaanse burgeroorlog uitbrak, vroeg de Zuidelijke generaal Braxton Bragg of Taylor hem wilde assisteren als burger, echter zonder salaris.
Braxton Bragg (22-03-1817 – 27-09-1876)
Bragg en Taylor kenden elkaar al van voor de oorlog en Bragg meende dat Taylor’s kennis van militaire geschiedenis kon helpen bij het oprichten en trainen van Zuidelijke eenheden. Hoewel Taylor een tegenstander was van de afscheiding van de Zuidelijke staten, besloot hij de aanstelling toch aan te nemen.
Terwijl Taylor bezig was met het trainen van rekruten, kreeg hij het bericht dat hij was aangesteld als kolonel van het 9e regiment infanterie Louisiana. De leden van dit regiment hadden Dick Taylor gekozen als hun regimentscommandant, omdat ze meenden dat de connecties die Taylor had met president Jefferson Davis, die getrouwd was geweest met Dick’s overleden zus – Sarah Taylor, zouden bijdragen tot een versnelde deelname aan de strijd.
Jefferson Davis (03-06-1808 – 06-12-1889)
Op 20 juli 1861 arriveerde Taylor met zijn regiment in Richmond, waar hij orders ontving van de Zuidelijke minister van oorlog, LeRoy Pope Walker om onmiddellijk op de trein te stappen en te vertrekken naar Manassas om deel te nemen aan de Eerste slag bij Manassas. Het 9e regiment infanterie Louisiana arriveerde echter net enkele uren nadat de Zuidelijke troepen de slag reeds gewonnen hadden.
LeRoy Pope Walker (07-02-1817 – 23-08-1884)
Op 21 oktober 1861 werd Richard Taylor bevorderd tot brigade-generaal. Hij verkreeg daarmee tevens het commando over een brigade uit Louisiana en stond onder direct bevel van Richard S. Ewell tijdens de Shenandoah Valley campagne en de Zevendagenslag.
Richard S. Ewell (08-02-1817 – 25-01-1872)
Toen Taylor werd bevorderd tot brigade-generaal, passeerde hij daarmee drie oudere collega’s die zich vervolgens beklaagden over “voortrekkerij”. President Jefferson Davis stuurde betrokken collega’s vervolgens een brief waarin hij de leiderskwaliteiten en belofte onderstreepte van Taylor. Verder schreef hij dat Taylor sterk was aanbevolen door generaal Thomas ‘Stonewall’ Jackson.
Tijdens de campagne in de vallei gebruikte Jackson de brigade van Taylor vooral als een elite-eenheid, die veelal werd belast met versnelde marsen om snelle flankaanvallen op de tegenstander te kunnen uitvoeren. Tijdens de Slag bij Front Royal (23 mei 1862), de Eerste slag bij Winchester (25 mei 1862) en tijdens de bloedigste slag in de vallei campagne, de Slag bij Port Republic (9 juni 1862), leidde Richard Taylor de 9e brigade Louisiana succesvol in veelvuldig heftige gevechten tegen sterke tegenstanders. Na de campagne trok Taylor met Jackson’s staf mee voor de Peninsula campagne.
In Taylor’s brigade zaten verschillende regimenten uit Louisiana, waaronder ook het bataljon “Louisiana Tigers”, onder bevel van majoor Chatham Roberdeau Wheat. Dit bataljon stond er bekend om hard, maar ietwat ongedisciplineerd het gevecht aan te gaan. Dit gebrek aan discipline zette zich echter ook buiten het slagveld voort. Taylor stak hier een stokje voor en hoewel majoor Wheat het niet eens was met de wijze waarop Taylor dit deed, verdiende Taylor hiermee wel Wheat’s respect.
Chatham Roberdeau Wheat (09-04-1826 – 27-06-1862)
Op 28 juli 1862 werd Richard Taylor bevorderd tot generaal-majoor en kreeg hij orders om te vertrekken naar Opelousas, Louisiana. Daar zou Taylor nieuwe rekruten moeten werven en opleiden in het District of Western Louisiana, deel van het Trans-Mississippi Departement, westelijk van de Mississippi rivier, waarmee de verdediging in de regio moest worden georganiseerd.
Na zijn taak als rekruteringsofficier, kreeg Taylor het bevel over het kleine District van West Louisiana. Gouverneur Thomas Overton Moore had verzocht om een capabele en toegewijde officier die in staat zou zijn om de verdedigingswerken van de staat in te richten en daarmee eventuele Federale aanvallen kon afslaan.
Thomas Overton Moore (10-04-1804 – 25-06-1876)
Taylor leed in die dagen enorm aan de gevolgen van zijn reumatische artrose en dat maakte het voor hem soms onmogelijk om deel te nemen aan gevechten. Een voorbeeld hiervan speelde tijdens de Zevendagenslag. In de Slag bij Gaines’ Mill was Taylor niet in staat om zijn kamp te verlaten om zijn brigade te leiden in het gevecht. Zijn plaatsvervanger, kolonel Isaac Seymour, die daarop de brigade leidde in de strijd, sneuvelde in deze slag, evenals als eerder genoemde majoor Wheat van de ‘Louisiana Tigers’.
Voordat Richard Taylor weer terugkeerde naar zijn plantage in Louisiana, hadden Noordelijke troepen behoorlijk thuis gehouden in het zuiden van de staat. Tijdens de lente van 1862 hadden troepen van de Unie o.a. zijn plantage geplunderd. Taylor trof het district bijna volledig verstoken van troepen en voorraden. Hij wist echter met hulp van twee belangrijke ondergeschikten en ervaren veteranen, infanteriecommandant Jean-Jacques “Alfred” Mouton en cavaleriecommandant Thomas Green, de situatie in de staat enigszins te herstellen en regimenten op te richten.
Alfred Mouton (18-02-1829 – 08-04-1864)
Thomas Green (08-06-1814 – 12-04-1864)
In het verloop van 1863 raakten Taylor’s troepen veelvuldig in gevecht met eenheden van de Unie, waaronder in de Slag om Fort Bisland en in de Slag bij Irish Bend. Deze veldslagen werden door Richard Taylor gevochten tegen Unie generaal-majoor Nathaniel P. Banks in de strijd om de controle over de Bayou Teche regio in het zuiden van Louisiana en Banks uiteindelijke doel: Port Hudson.
de Bayou Teche rivier en de Atchafalaya rivier in Louisiana
Nadat Banks in meerdere slagen de soldaten van Taylor’s “Army of Western Louisiana” wist te verslaan, rukte Banks via Alexandria op naar Port Hudson. Taylor bedacht onderwijl een plan om de Bayou Teche regio te heroveren, net als de stad New Orleans. Tevens wilde hij een einde maken aan het Beleg van Port Hudson dat inmiddels was ingezet door Banks.
Nathaniel P. Banks (30-01-1816 – 01-09-1894)
Onderwijl ontving Taylor in 1863 een brief van generaal van de Unie Ulysses S. Grant. Grant stuurde de brief naar aanleiding van eerdere standrechtelijke executies van zwarte Federale soldaten, na gevangenname door Zuidelijke troepen. Grant drong er bij Taylor op aan deze mannen humaan en professioneel te behandelen. Daarbij benadrukte hij het officiële standpunt van de Noordelijke regering, waarin hij aangaf dat deze zwarte soldaten de volledige eed voor militairen hadden afgelegd en geen opstandige slaven waren, zoals de Zuidelijken beweerden.
Ondertussen had Taylor zijn plan uitgedacht om de Noordelijke troepen in zijn regio aan te pakken. Hij zou naar Bayou Teche optrekken en daar de achtergebleven Noordelijke verdedigers oprollen en hun voorraden bemachtigen. Vervolgens wilde hij doorstoten naar New Orleans en de stad heroveren. Hierdoor zou Banks afgesneden zijn van alle bevoorrading voor zijn legermacht. Taylor’s plan werd goedgekeurd door president Jefferson Davis en de Zuidelijke minister van Oorlog, James A. Seddon.
James Alexander Seddon (13-07-1815 – 19-08-1880)
Taylor’s directe superieur, Edmund Kirby Smith, vond echter dat militaire acties direct op de Louisiana oevers aan de rivier de Mississippi, tegenover Vicksburg, de beste oplossing waren om het beleg van de stad te stoppen.
Edmund Kirby Smith (16-05-1824 – 28-03-1898)
De orders van zijn superieur opvolgend, vertrok Taylor met zijn leger van Alexandria, Louisiana naar Richmond, Louisiana. Daar werd zijn leger samengevoegd met de Texas divisie “Walker’s Greyhounds”, onder bevel van de Zuidelijke generaal-majoor John G. Walker.
John George Walker (22-07-1821 – 20-07-1893)
Taylor gaf Walker de opdracht de Federale troepen op 2 plaatsen aan te vallen op de Louisiana zijde van de oevers van de Mississippi. De daarop volgende Slag bij Milliken’s Bend en de Slag bij Young’s Point faalden, waardoor de Zuidelijke doelen niet bereikt werden. Na een eerst klein succes bij Millikin’s Bend werd dat succes teniet gedaan doordat Federale kanonneerboten de Zuidelijke posities bombardeerden. Ook de Slag bij Young’s Point werd geen succes door slechte verkenningen.
Na deze nederlagen marcheerde Taylor zijn leger, zonder Walker’s divisie, naar het zuiden naar de Bayou Teche regio om zijn eerdere plan alsnog uit te voeren. Taylor’s leger veroverde Brashear City, dat vol lag met voorraden, materiaal en wapens die Taylor goed kon gebruiken voor zijn leger. Vervolgens rukte Taylor op naar de buitenwijken van New Orleans dat verdedigd werd door enkele verse Noordelijke rekruten onder brigade-generaal William H. Emory.
William H. Emory (07-09-1811 – 01-12-1887)
Terwijl Taylor zijn hoofdkwartier opmaakte in de buitenwijken van New Orleans om de stad te heroveren, hoorde hij dat Port Hudson was gevallen. Taylor besloot daarop zijn leger terug te trekken tot de Bayou teche regio om het risico weg te nemen te worden verslagen.
In 1864 wist Richard Taylor zijn opponent, Nathaniel P. Banks, te verslaan in de Red River campagne met een kleinere strijdmacht dan zijn tegenstander. Op 8 april, in de Slag bij Mansfield, en op 9 april in de Slag bij Pleasant Hill wist Taylor Bank’s troepen terug te dringen tot de Mississippi. Het Zuidelijke congres bedankte Taylor voor zijn succes in de Red River campagne. Tijdens deze twee veldslagen waren de brigadegeneraals Alfred Mouton en Thomas Green, waar Taylor inmiddels behoorlijk op steunde, gesneuveld.
Op 8 april was Richard Taylor bevorder tot luitenant-generaal, ondanks dat hij gevraagd van zijn functie te mogen worden ontheven, omdat Taylor geen vertrouwen meer had in zijn directe superieur, Edmund Kirby Smith. Daarentegen had het Zuidelijke congres een gezamenlijke resolutie aangenomen waarin Taylor en zijn mannen officieel bedankt werden voor hun militaire bijdrage aan de geslaagde Red River campagne.
Vervolgens kreeg Richard Taylor het commando over het Departement Alabama, Mississippi en Oost Louisiana. Na de desastreuze campagne van generaal John Bell Hood in Tennessee, waarbij diens leger bijna werd vernietigd in de Tweede slag bij Franklin, kreeg Taylor kort het commando over de Army of the Tennessee tot het grootste deel van zijn troepen werd weggeroepen om de strijd aan te gaan tegen Sherman in diens Carolinas campagne.
Richard Taylor gaf zich met zijn strijdmacht op 4 mei 1865 over in Citronelle, Alabama, als laatste grote Zuidelijke strijdmacht oostelijk van de Mississippi, aan generaal van de Unie Edward Canby, bijna een maand na dat Lee zich had overgegeven.
Edward Canby (09-11-1817 – 11-04-1873)
Taylor werd drie dagen later vrijgelaten en zijn mannen werden op 12 mei 1865 ontslagen van verdere rechtsvervolging in Gainesville, Alabama.
Na de oorlog:
Richard Taylor’s huis en eigendommen waren vernietigd tijdens de oorlog. Hij besloot daarop met zijn familie te verhuizen naar New Orleans. Ze beleven daar wonen tot de dood van Taylor’s vrouw in 1875. Hun beider zonen, Zachary en Richard, waren al overleden aan roodvonk tijdens de oorlog en Taylor besloot met zijn drie dochters, Louise, Elizabeth en Myrthe, te verhuizen Winchester, Virginia. Vandaar maakte Taylor veelvuldige reizen naar Washington D.C. en New York.
Richard Taylor werkte aan zijn memoires “Destruction and Reconstruction: Personal Experiences of the Late War“, wat te boek stond als één van de meest duidelijk beschreven verslagen van de Amerikaanse burgeroorlog. Het boek werd gepubliceerd in 1879. Taylor was verder actief in de Democratische partij, waarbij hij vooral bezig was met de vrijlating van de voormalig president van de confederatie, Jefferson Davis, die toen nog in de gevangenis zat. Verder was hij ook als politiek opponent bezig tegen de Noordelijke invloed in het Zuiden tijdens de Reconstructie.
Richard Taylor stierf op 12 april 1897 aan een hartaanval in het New York city in het huis van zijn goede vriend en politiek bondgenoot Samuel L. M. Barlow. Taylor werd begraven in New Orleans.
Samuel L.M. Barlow (05-01-1826 – 10-07-1889)
Richard Taylor werd tijdens de oorlog beschreven als een geboren militair. Ondanks zijn gebrek aan ervaring vóór de oorlog, wist hij zich op het slagveld op te stellen als een tacticus en militair leider, getuige de lovende woorden van o.a. de zuidelijke generaals Thomas ‘Stonewall’ Jackson en Nathan Bedford Forrest.