Richard Taylor

Richard Scott “Dick” Taylor (27-01-1826 – 12-04-1879) was een plantagehouder, politicus, militair historicus en generaal in het leger van de Confederatie tijdens de Amerikaanse burgeroorlog.

Toen de Amerikaanse burgeroorlog uitbrak, sloot Taylor zich aan bij het leger van de Confederatie. Hij diende eerst als brigade commandant in Virginia. Later werd hij leger commandant in het Trans-Mississippi Theater (gebied waarin de militaire operaties plaats vonden westelijk van de rivier de Mississippi). Taylor was commandant va het district West Louisiana en verantwoordelijk voor een succesvol afslaan van de Noordelijke invasie van Louisiana tijdens de Red River campagne van 1864.

Richard Taylor was de enige zoon van Zachary Taylor, de twaalfde president van de Verenigde Staten.

Zachary Taylor (1784 – 1850)

Richard Taylor was ook de oud-zwager van de president van de Confederatie, Jefferson Davis. Davis was is zijn 1e huwelijk getrouwd met Richard’s zus Sarah Knox Taylor. Zij overleed in 1835.

Vóór de oorlog:
Richard Scott Taylor werd geboren op de familieplantage “Springfield”, nabij Louisville in Kentucky. Zijn ouders waren Zachary Taylor, destijds luitenant-kolonel in het Amerikaanse leger en Margaret “Peggy” Mackall Smith Taylor. Richard werd vernoemd naar zijn grootvader, Richard Lee Taylor (1744 – 1829) die had gevochten tijdens de Amerikaanse revolutionaire oorlog (1775 – 1883) tegen Groot-Brittannië.

Margaret Taylor (1788 – 1852)

Richard Taylor had 3 oudere zussen: Ann Mackall, Sarah Knox en Mary Elizabeth. 2 andere kinderen waren vroeg overleden vóór Richard werd geboren. Een groot deel van zijn jeugd bracht Taylor door aan de West Frontier. Zijn vader was beroepsmilitair die veelvuldig commandant was van forten aan de springplank van de Amerikaanse kolonisatie. Richard ging naar privé scholen in Kentucky en Massachusetts.

Vervolgens begon Taylor zijn studie op de universiteit van Harvard, die hij vervolgens heeft afgerond op de universiteit Yale, waar hij in 1845 slaagde. Daar was hij lid van Skull and Bones.

Logo Skull and Bones, de ondergrondse club van Yale

Richard Taylor kreeg echter geen universitaire titels, omdat hij het grootste deel van zijn tijd had besteed aan de studie van klassieke en militaire geschiedenis. In het begin van de oorlog tussen Mexico en Amerika (1846 – 1848) heeft Taylor zijn vader in juli 1846 bezocht in de Mexicaanse Matamoros. Daar schijnt Richard tijdelijk als vrijwillig adviseur te hebben opgetreden voor de eenheden onder zijn vader.

Gedwongen door reumatische artrose besloot Richard Taylor, in overleg met zijn vader, terug te keren naar de familie katoenplantage in Jefferson County, Mississippi en deze te beheren. In 1850, toen zijn vader inmiddels president was van de Verenigde Staten, overtuigde Richard hem om de suikerplantage Fashion in St. Charles Parish, Louisiana te bemachtigen. Na de plotselinge dood van zijn vader, erfde Richard deze plantage.

Op 10 februari 1851 trouwde Richard Taylor met Louise Marie Myrthe Bringier, dochter van een rijke inwoner van Louisiana. Langzaam aan wist Richard Taylor zijn zakenleven op te bouwen en uit te breiden tot een suikerplantage, waar zeker 200 slaven aan het werk waren. Toen de oogst in 1856 heel erg slecht was, raakte Taylor echter in de schulden maar wist hij met financiële hulp van zijn schoonmoeder het hoofd boven water te houden.

In 1855 stapte Taylor in de lokale politiek. Via o.a. de Whig partij sloot hij zich uiteindelijk aan bij de Democratische partij. Richard Taylor was aanwezig bij de Democratische conventie in 1860 te Charleston, South Carolina waar de partij in 2 groepen werd gesplitst. Tevergeefs probeerde hij de strijdende partijen weer bij elkaar te krijgen.

Tijdens de oorlog:
Toen de Amerikaanse burgeroorlog uitbrak, vroeg de Zuidelijke generaal Braxton Bragg of Taylor hem wilde assisteren als burger, echter zonder salaris.

Braxton Bragg (22-03-1817 – 27-09-1876)

Bragg en Taylor kenden elkaar al van voor de oorlog en Bragg meende dat Taylor’s kennis van militaire geschiedenis kon helpen bij het oprichten en trainen van Zuidelijke eenheden. Hoewel Taylor een tegenstander was van de afscheiding van de Zuidelijke staten, besloot hij de aanstelling toch aan te nemen.

Terwijl Taylor bezig was met het trainen van rekruten, kreeg hij het bericht dat hij was aangesteld als kolonel van het 9e regiment infanterie Louisiana. De leden van dit regiment hadden Dick Taylor gekozen als hun regimentscommandant, omdat ze meenden dat de connecties die Taylor had met president Jefferson Davis, die getrouwd was geweest met Dick’s overleden zus – Sarah Taylor, zouden bijdragen tot een versnelde deelname aan de strijd.

Jefferson Davis (03-06-1808 – 06-12-1889)

Op 20 juli 1861 arriveerde Taylor met zijn regiment in Richmond, waar hij orders ontving van de Zuidelijke minister van oorlog, LeRoy Pope Walker om onmiddellijk op de trein te stappen en te vertrekken naar Manassas om deel te nemen aan de Eerste slag bij Manassas. Het 9e regiment infanterie Louisiana arriveerde echter net enkele uren nadat de Zuidelijke troepen de slag reeds gewonnen hadden.

LeRoy Pope Walker (07-02-1817 – 23-08-1884)

Op 21 oktober 1861 werd Richard Taylor bevorderd tot brigade-generaal. Hij verkreeg daarmee tevens het commando over een brigade uit Louisiana en stond onder direct bevel van Richard S. Ewell tijdens de Shenandoah Valley campagne en de Zevendagenslag.

Richard S. Ewell (08-02-1817 – 25-01-1872)

Toen Taylor werd bevorderd tot brigade-generaal, passeerde hij daarmee drie oudere collega’s die zich vervolgens beklaagden over “voortrekkerij”. President Jefferson Davis stuurde betrokken collega’s vervolgens een brief waarin hij de leiderskwaliteiten en belofte onderstreepte van Taylor. Verder schreef hij dat Taylor sterk was aanbevolen door generaal Thomas ‘Stonewall’ Jackson.

Tijdens de campagne in de vallei gebruikte Jackson de brigade van Taylor vooral als een elite-eenheid, die veelal werd belast met versnelde marsen om snelle flankaanvallen op de tegenstander te kunnen uitvoeren. Tijdens de Slag bij Front Royal (23 mei 1862), de Eerste slag bij Winchester (25 mei 1862) en tijdens de bloedigste slag in de vallei campagne, de Slag bij Port Republic (9 juni 1862), leidde Richard Taylor de 9e brigade Louisiana succesvol in veelvuldig heftige gevechten tegen sterke tegenstanders. Na de campagne trok Taylor met Jackson’s staf mee voor de Peninsula campagne.

In Taylor’s brigade zaten verschillende regimenten uit Louisiana, waaronder ook het bataljon “Louisiana Tigers”, onder bevel van majoor Chatham Roberdeau Wheat. Dit bataljon stond er bekend om hard, maar ietwat ongedisciplineerd het gevecht aan te gaan. Dit gebrek aan discipline zette zich echter ook buiten het slagveld voort. Taylor stak hier een stokje voor en hoewel majoor Wheat het niet eens was met de wijze waarop Taylor dit deed, verdiende Taylor hiermee wel Wheat’s respect.

Chatham Roberdeau Wheat (09-04-1826 – 27-06-1862)

Op 28 juli 1862 werd Richard Taylor bevorderd tot generaal-majoor en kreeg hij orders om te vertrekken naar Opelousas, Louisiana. Daar zou Taylor nieuwe rekruten moeten werven en opleiden in het District of Western Louisiana, deel van het Trans-Mississippi Departement, westelijk van de Mississippi rivier, waarmee de verdediging in de regio moest worden georganiseerd.

Na zijn taak als rekruteringsofficier, kreeg Taylor het bevel over het kleine District van West Louisiana. Gouverneur Thomas Overton Moore had verzocht om een capabele en toegewijde officier die in staat zou zijn om de verdedigingswerken van de staat in te richten en daarmee eventuele Federale aanvallen kon afslaan.

Thomas Overton Moore (10-04-1804 – 25-06-1876)

Taylor leed in die dagen enorm aan de gevolgen van zijn reumatische artrose en dat maakte het voor hem soms onmogelijk om deel te nemen aan gevechten. Een voorbeeld hiervan speelde tijdens de Zevendagenslag. In de Slag bij Gaines’ Mill was Taylor niet in staat om zijn kamp te verlaten om zijn brigade te leiden in het gevecht. Zijn plaatsvervanger, kolonel Isaac Seymour, die daarop de brigade leidde in de strijd, sneuvelde in deze slag, evenals als eerder genoemde majoor Wheat van de ‘Louisiana Tigers’.

Voordat Richard Taylor weer terugkeerde naar zijn plantage in Louisiana, hadden Noordelijke troepen behoorlijk thuis gehouden in het zuiden van de staat. Tijdens de lente van 1862 hadden troepen van de Unie o.a. zijn plantage geplunderd. Taylor trof het district bijna volledig verstoken van troepen en voorraden. Hij wist echter met hulp van twee belangrijke ondergeschikten en ervaren veteranen,  infanteriecommandant Jean-Jacques “Alfred” Mouton en cavaleriecommandant Thomas Green, de situatie in de staat enigszins te herstellen en regimenten op te richten.

Alfred Mouton (18-02-1829 – 08-04-1864)

Thomas Green (08-06-1814 – 12-04-1864)

In het verloop van 1863 raakten Taylor’s troepen veelvuldig in gevecht met eenheden van de Unie, waaronder in de Slag om Fort Bisland en in de Slag bij Irish Bend. Deze veldslagen werden door Richard Taylor gevochten tegen Unie generaal-majoor Nathaniel P. Banks in de strijd om de controle over de Bayou Teche regio in het zuiden van Louisiana en Banks uiteindelijke doel: Port Hudson.

de Bayou Teche rivier en de Atchafalaya rivier in Louisiana

Nadat Banks in meerdere slagen de soldaten van Taylor’s “Army of Western Louisiana” wist te verslaan, rukte Banks via Alexandria op naar Port Hudson. Taylor bedacht onderwijl een plan om de Bayou Teche regio te heroveren, net als de stad New Orleans. Tevens wilde hij een einde maken aan het Beleg van Port Hudson dat inmiddels was ingezet door Banks.

Nathaniel P. Banks (30-01-1816 – 01-09-1894)

Onderwijl ontving Taylor in 1863 een brief van generaal van de Unie Ulysses S. Grant. Grant stuurde de brief naar aanleiding van eerdere standrechtelijke executies van zwarte Federale soldaten, na gevangenname door Zuidelijke troepen. Grant drong er bij Taylor op aan deze mannen humaan en professioneel te behandelen. Daarbij benadrukte hij het officiële standpunt van de Noordelijke regering, waarin hij aangaf dat deze zwarte soldaten de volledige eed voor militairen hadden afgelegd en geen opstandige slaven waren, zoals de Zuidelijken beweerden.

Ondertussen had Taylor zijn plan uitgedacht om de Noordelijke troepen in zijn regio aan te pakken. Hij zou naar Bayou Teche optrekken en daar de achtergebleven Noordelijke verdedigers oprollen en hun voorraden bemachtigen. Vervolgens wilde hij doorstoten naar New Orleans en de stad heroveren. Hierdoor zou Banks afgesneden zijn van alle bevoorrading voor zijn legermacht. Taylor’s plan werd goedgekeurd door president Jefferson Davis en de Zuidelijke minister van Oorlog, James A. Seddon.

James Alexander Seddon (13-07-1815 – 19-08-1880)

Taylor’s directe superieur, Edmund Kirby Smith, vond echter dat militaire acties direct op de Louisiana oevers aan de rivier de Mississippi, tegenover Vicksburg, de beste oplossing waren om het beleg van de stad te stoppen.

Edmund Kirby Smith (16-05-1824 – 28-03-1898)

De orders van zijn superieur opvolgend, vertrok Taylor met zijn leger van Alexandria, Louisiana naar Richmond, Louisiana. Daar werd zijn leger samengevoegd met de Texas divisie “Walker’s Greyhounds”, onder bevel van de Zuidelijke generaal-majoor John G. Walker.

John George Walker (22-07-1821 – 20-07-1893)

Taylor gaf Walker de opdracht de Federale troepen op 2 plaatsen aan te vallen op de Louisiana zijde van de oevers van de Mississippi. De daarop volgende Slag bij Milliken’s Bend en de Slag bij Young’s Point faalden, waardoor de Zuidelijke doelen niet bereikt werden. Na een eerst klein succes bij Millikin’s Bend werd dat succes teniet gedaan doordat Federale kanonneerboten de Zuidelijke posities bombardeerden. Ook de Slag bij Young’s Point werd geen succes door slechte verkenningen.

Na deze nederlagen marcheerde Taylor zijn leger, zonder Walker’s divisie, naar het zuiden naar de Bayou Teche regio om zijn eerdere plan alsnog uit te voeren. Taylor’s leger veroverde Brashear City, dat vol lag met voorraden, materiaal en wapens die Taylor goed kon gebruiken voor zijn leger. Vervolgens rukte Taylor op naar de buitenwijken van New Orleans dat verdedigd werd door enkele verse Noordelijke rekruten onder brigade-generaal William H. Emory.

William H. Emory (07-09-1811 – 01-12-1887)

Terwijl Taylor zijn hoofdkwartier opmaakte in de buitenwijken van New Orleans om de stad te heroveren, hoorde hij dat Port Hudson was gevallen. Taylor besloot daarop zijn leger terug te trekken tot de Bayou teche regio om het risico weg te nemen te worden verslagen.

In 1864 wist Richard Taylor zijn opponent, Nathaniel P. Banks, te verslaan in de Red River campagne met een kleinere strijdmacht dan zijn tegenstander. Op 8 april, in de Slag bij Mansfield, en op 9 april in de Slag bij Pleasant Hill wist Taylor Bank’s troepen terug te dringen tot de Mississippi. Het Zuidelijke congres bedankte Taylor voor zijn succes in de Red River campagne. Tijdens deze twee veldslagen waren de brigadegeneraals Alfred Mouton en Thomas Green, waar Taylor inmiddels behoorlijk op steunde, gesneuveld.

Op 8 april was Richard Taylor bevorder tot luitenant-generaal, ondanks dat hij gevraagd van zijn functie te mogen worden ontheven, omdat Taylor geen vertrouwen meer had in zijn directe superieur, Edmund Kirby Smith. Daarentegen had het Zuidelijke congres een gezamenlijke resolutie aangenomen waarin Taylor en zijn mannen officieel bedankt werden voor hun militaire bijdrage aan de geslaagde Red River campagne.

Vervolgens kreeg Richard Taylor het commando over het Departement Alabama, Mississippi en Oost Louisiana. Na de desastreuze campagne van generaal John Bell Hood in Tennessee, waarbij diens leger bijna werd vernietigd in de Tweede slag bij Franklin, kreeg Taylor kort het commando over de Army of the Tennessee tot het grootste deel van zijn troepen werd weggeroepen om de strijd aan te gaan tegen Sherman in diens Carolinas campagne.

Richard Taylor gaf zich met zijn strijdmacht op 4 mei 1865 over in Citronelle, Alabama, als laatste grote Zuidelijke strijdmacht oostelijk van de Mississippi, aan generaal van de Unie Edward Canby, bijna een maand na dat Lee zich had overgegeven.

Edward Canby (09-11-1817 – 11-04-1873)

Taylor werd drie dagen later vrijgelaten en zijn mannen werden op 12 mei 1865 ontslagen van verdere rechtsvervolging in Gainesville, Alabama.

Na de oorlog:
Richard Taylor’s huis en eigendommen waren vernietigd tijdens de oorlog. Hij besloot daarop met zijn familie te verhuizen naar New Orleans. Ze beleven daar wonen tot de dood van Taylor’s vrouw in 1875. Hun beider zonen, Zachary en Richard, waren al overleden aan roodvonk tijdens de oorlog en Taylor besloot met zijn drie dochters, Louise, Elizabeth en Myrthe, te verhuizen Winchester, Virginia. Vandaar maakte Taylor veelvuldige reizen naar Washington D.C. en New York.

Richard Taylor werkte aan zijn memoires “Destruction and Reconstruction: Personal Experiences of the Late War“, wat te boek stond als één van de meest duidelijk beschreven verslagen van de Amerikaanse burgeroorlog. Het boek werd gepubliceerd in 1879. Taylor was verder actief in de Democratische partij, waarbij hij vooral bezig was met de vrijlating van de voormalig president van de confederatie, Jefferson Davis, die toen nog in de gevangenis zat. Verder was hij ook als politiek opponent bezig tegen de Noordelijke invloed in het Zuiden tijdens de Reconstructie.

Richard Taylor stierf op 12 april 1897 aan een hartaanval in het New York city in het huis van zijn goede vriend en politiek bondgenoot Samuel L. M. Barlow. Taylor werd begraven in New Orleans.

Samuel L.M. Barlow (05-01-1826 – 10-07-1889)

Richard Taylor werd tijdens de oorlog beschreven als een geboren militair. Ondanks zijn gebrek aan ervaring vóór de oorlog, wist hij zich op het slagveld op te stellen als een tacticus en militair leider, getuige de lovende woorden van o.a. de zuidelijke generaals Thomas ‘Stonewall’ Jackson en Nathan Bedford Forrest.

Geplaatst in 01 - januari, 04 - april, Zuidelijke Generaals | Een reactie plaatsen

Tad Lincoln

tad-lincoln

Thomas “Tad” Lincoln III (04-04-1853 – 15-07-1871) was de vierde en jongste zoon van de Amerikaanse president Abraham Lincoln en zijn vrouw, Mary Lincoln. Zijn bijnaam “Tad” kreeg hij van zijn vader, die hem als baby zo beweeglijk vond als een kikkervisje (tadpole).

Tad Lincoln stond bekend als een impulsief en teugelloos kind en toen zijn vader nog leefde, is hij nooit naar school geweest. In het Witte Huis was hij vrij in beweging en er gaan verhalen dat Tad regelmatig presidentiële ontmoetingen onderbrak, dat hij dieren verzamelde en zogenaamd bezoekers overviel, alleen om zijn vader te zien. Tad Lincoln stierf op 18-jarige leeftijd, 15 juli 1871 in Chicago.

Vóór de oorlog:
Tad Lincoln was de vierde en jongste zoon Abraham Lincoln en Mary Todd. Zijn drie oudere broers waren:

Tad Lincoln was vernoemd naar zijn grootvader, Thomas Lincoln, en zijn oom Thomas Lincoln jr.

thomas_herring_lincoln Thomas Lincoln, grootvader (1778 – 1851)

De jongste zoon van de Amerikaanse president kreeg zijn bijnaam “Tad” van zijn vader, die hem als baby zo beweeglijk vond als een kikkervisje (tadpole). Daarbij versterkte zijn kleine lichaam ten opzichte van zijn grote hoofd de vergelijking.

Tad Lincoln werd geboren met een hazenlip, waardoor hij zijn hele leven spraakproblemen had. Hij lispelde en daarbij sprak hij vaak snel en onbegrijpelijk. Tad was vaak alleen door zij naasten echt te verstaan. Zo noemde hij bijvoorbeeld zijn vaders bodyguard William H. Crook, “Took” en zijn vader “Papa Day” in plaats van “Papa Dear”.

William H. Crook (1839 – 1915)

Tad en zijn broer Willie stonden bekend als “beruchte ondeugden” in de periode dat de familie in Springfield woonde. Zo werden ze betrapt door Lincoln’s gerechtspartner, Willism Herndon, toen de beide knapen het gerechtskantoor op de kop hadden gezet en alle boeken uit de kasten hadden gegrepen. Het meest opvallende was dat vaderlief hier nauwelijks aandacht voor scheen te hebben.

William Herndon (1818 – 1891)

Tijdens de oorlog:
Toen zijn vader werd verkozen tot president van de Verenigde Staten van Amerika, verplaatste de speeltuin van Tad en zijn broer Willie zich naar het Witte Huis. Aangezien er echter verder geen speelmaatjes waren voor de jongens, vroeg hun moeder, Mary Lincoln, aan huisvriendin Julia Taft of ze haar jongere broertjes, de 14 jaar oude Horatio Nelson Jr., bijgenaamd “Bud” de 11 jaar oude Halsey Cook Taft, bijgenaamd “Holly”, naar het Witte Huis wilde brengen om met de jongens te spelen.

Julia Taft Bayne (1845 – 1933)

Deze Julia Taft zou later een memorie uitbrengen over haar tijd dat ze de Lincoln’s bezocht in het Witte Huis, getiteld “Tad Lincoln’s Father” (1931).

Tad en zijn vader bekijken een fotoboek

In februari 1862 kregen Tad en Willie tyfus waardoor ze noodgedwongen aan hun bed waren gekluisterd. Willie stierf op 20 februari en Tad herstelde. Na de dood van zijn broer waren Tad’s ouders nog toegefelijker geworden naar zijn gedrag.

In de jaren dat zijn vader leefde, was Tad een zeer impulsief en ongeremd kind dat niet naar school ging. Volgens de persoonlijk assistent van de president, John Hay, verlieten de meeste privé onderwijzers zeer gefrustreerd het Witte Huis.

John Hay (1838 – 1905)

Tad Lincoln kon zich vrij bewegen in het Witte Huis en er gaan verhalen dat hij regelmatig presidentiële besprekingen onderbrak, hij verzamelde verschillende dieren, hij viel bezoekers aan en nog meer. Alles om zijn vader te zien.

Tad Lincoln in 1864

Op 14 april 1865 was Tad Lincoln naar het Grover’s theater, waar een voorstelling speelde van Aladinn’s wonderlamp. Op dat moment waren zijn ouders in het Ford theater en keken naar “Our American Cousin”. Het was de avond waarop Tad’s vader werd neergeschoten door John Wilkes Booth. Toen het nieuws van de aanslag Grover’s theater bereikte, maakte de manager een algehele mededeling over de aanslag. Tad Lincoln schreeuwde: “Ze hebben papa vermoord! Ze hebben papa vermoord!”.

(Lincoln op zijn sterfbed)

Vervolgens werd Tad naar het Witte Huis gebracht, terwijl zijn moeder in Petersen House pleitte dat haar zoon naar z’n vader’s sterfbed zou komen: “Haal Ted! Met hem zal hij praten, hij houdt zoveel van hem!”. Moeders pleidooi was tevergeefs, want Tad  werd door een bediende van het Witte Huis naar bed gebracht. De volgende ochtend, 15 april 1865, om 07:22 zou president Abraham Lincoln overlijden aan zijn verwondingen.

(Petersen House)

Later zei Tad Lincoln over de dood van zijn vader:

Pa is dead. I can hardly believe that I shall never see him again. I must learn to take care of myself now. Yes, Pa is dead, and I am only Tad Lincoln now, little Tad, like other little boys. I am not a president’s son now. I won’t have many presents anymore. Well, I will try and be a good boy, and will hope to go someday to Pa and brother Willie, in Heaven.

(vrij vertaald: Papa is dood. Ik kan bijna niet geloven dat ik hem nooit meer zal zien. Ik moet nu leren voor mezelf te zorgen. Ja, papa is dood en ik ben nu alleen nog maar Tad Lincoln, kleine Tad, net als alle andere kleine jongens. Ik ben geen zoon van de president meer. Ik zal ook niet meer heel veel cadeaus krijgen. Ik ga mijn best doen om een goede jongen te zijn en ik hoop dat ik ooit naar de hemel ga, naar mijn vader en mijn broer Willy.”)

Na de oorlog:
Na de aanslag verhuisden Mary en haar zoons Robert en Tad naar Chicago. Robert Lincoln ging na een tijdje het huis uit en Tad ging nu naar school.In 1868 verlieten moeder en zoon Chicago en leefden ze bijna 3 jaar in Europa. Eerst in Duitslang en later in Groot-Brittannië. Tad Lincoln bleef last houden van een spraakachterstand door zijn hazenlip. Zeker in de beginjaren in Chicago werd Tad hierom door zijn schoolgenoten gepst en kreeg hij de bijnaam “stotterende Tad”. In latere jaren wist hij dit spraakprobleem echter te overgroeien.

Op vrijdagochtend, 15 april 1871, overleed Tad Lincoln op 18-jarige leeftijd in het Clifton House hotel in Chicago. Het vermoeden is dat hij overleed aan TBC, longontsteking of hartfalen. Tad werd opgebaard in het huis van zijn oudere broer Robert Lincoln.

Robert begeleidde vervolgens met de trein zijn kist naar Springfield waar Tad zou worden bijgezet in de Lincoln Tombe.

Lincoln Tombe

Hier zou Tad worden bijgezet bij zijn vader en 2 broers. Zijn moeder Mary was niet in staat om de reis te maken.

De familie stamboom van de Lincoln’s:

Geplaatst in 04 - april, 07 - juli, Federal - niet Generaal, Leiders, niet-militairen, niet-militairen | Een reactie plaatsen

John L. Burns

john_burns

John L. Burns (5 september 1793 – 4 februari 1872), veteraan uit de oorlog van 1812, was de enige burger die deelnam aan de Slag bij Gettysburg, tijdens de Amerikaanse burgeroorlog. Op 69-jarige leeftijd pakte hij op 1 juli 1863 zijn oude Flintlock musket en sloot zich aan bij de troepen van de Unie.

Vóór Gettysburg:
John L. Burns werd geboren in Burlington, New Jersey. Zijn vader was van Schotse afkomst en beweerde familie te zijn van de dichter Robert Burns. John diende in de oorlog van 1812 (tussen Amerika en Groot-Brittannië) waarin hij streed in verschillende veldslagen, waaronder de Slag bij Lundy’s Lane.

battle_of_lundys_lane

(Slag bij Lundy’s Lane – 25 juli 1814)

Vervolgens meldde Burns zich vrijwillig voor de oorlog tussen Mexico en Amerika (1846-1848) en bij het uitbreken van de Amerikaanse burgeroorlog meldde hij zich wederom vrijwillig voor het leger van de Unie. Door zijn leeftijd werd zijn militaire bijdrage in de Amerikaanse burgeroorlog echter afgewezen, maar hij bleef de Noordelijke zaak ondersteunen. Burns werd, tegen zijn wil, naar zijn huis in Gettysburg, Pennsylvania gestuurd, waar hij aantrad als politieagent.

john_burns_house

(John L. Burns woning, met Burns op de veranda – gefotografeerd door O’Sullivan)

Toen de Zuidelijke generaal-majoor Jubal Early kort Gettysburg bezette op 26 juni 1863, werd Burns gearresteerd voor openbaar verzet tegen de Zuidelijke aanwezigheid in zijn stad.

Jubal_a._Early Jubal A. Early (1816 – 1894)

Nadat de Zuidelijke troepen de stad verlieten, werd Burns vrijgelaten en arresteerde hij onmiddellijk Zuidelijke achterblijvers. Hiermee stond hij relatief op zichzelf tot hij werd ontzet door de komst van de Noordelijke cavalerie onder leiding van de Noordelijke brigade-generaal John Buford.

John_Buford John Buford (1826 – 1863)

Gettysburg:
Na de komst van de Noordelijke troepen in Gettysburg op 1 juli 1863, greep Burns onmiddellijk zijn Flintlock Musket en liep in de richting van de gevechten die op die eerste ochtend waren begonnen. Onderweg naar het slagveld stuitte Burns op een gewonde soldaat van de Unie. Burns vroeg of hij diens modernere geweer mocht overnemen en de gewonde militair stemde daarmee in. Zo zette Burns zijn mars voort met een moderner wapen en zijn zakken vol munitie.

Aangekomen op het slagveld benaderde hij majoor Thomas Chamberlin (niet te verwarren met de beroemdere Chamberlain) van het 150ste infanterie regiment Pennsylvania. Burns vroeg de majoor of hij zich bij het regiment mocht aansluiten. Chamberlin zou Burns later beschrijven als ‘een man met zekere tred en zijn Enfield geweer in de aanslag’. Verder was Burns gekleed, zoals welgestelde heren dat 40 jaar voordien deden, inclusief zijden hoge hoed.

john_burns_1 John Burns, zoals hij in de strijd gekleed was

Ondanks zijn scepsis om het verzoek, stuurde Chamberlin de oude man naar zijn commandant, kolonel Langhorne Wister, die de vrijwilliger vervolgens doorstuurde naar de bossen nabij de McPherson boerderij. Hier zou Burns minder last hebben van de zon en vijandelijke kogels.

In de bossen bij McPherson vocht John Burns eerst samen met het 7e infanterie regiment Wisconsin en later op de dag sloot hij zich aan bij het 24e infanterie regiment Michigan aan de oostzijde van het bos. Burns vocht de gehele middag naast de mannen van de Iron Brigade, waarbij hij vooral effectief optrad als sniper, waarbij hij in 1 geval zelfs een Zuidelijke officier uit het zadel schoot.

Toen de Noordelijke linies werden teruggedrongen, trokken ze zich terug naar de Seminarie. Omdat Burns inmiddels meerdere wonden in zijn arm en been had opgelopen en wat kleine verwondingen in de borst had, waren de terugtrekkende Noordelijke troepen gedwongen om hem gewond en uitgeput achter te laten in het veld.

seminary-1-7-1863

Burns wist echter gewond weg te kruipen van zijn wapen en hij begroef zijn munitie. Toen Zuidelijke soldaten de oude man gewond in het veld aantroffen, wist hij ze te overtuigen dat hij een non-combattant was (geen deelnemer aan de strijd) die over het gevechtsveld zocht naar hulp voor zijn invalide vrouw. Burns wonden werden vervolgens verzorgd door Zuidelijke chirurgen.

John Burns was hier goed mee weggekomen. Volgens het destijds geldende oorlogsrecht had hij namelijk als niet-geüniformeerd strijder deelgenomen aan gevechten, in die tijd ook wel Bushwhacker genoemd. Als de Zuidelijke soldaten dat ontdekt zouden hebben, zou dat geleid hebben tot zijn standrechtelijke executie.

Burns wist in de avond naar een kelder te kruipen van een dichtbij gelegen huis en later overgebracht naar zijn eigen huis, waar hij verder werd verzorgd door dokter Charles Horner.

Na Gettysburg:
De Slag bij Gettysburg duurde uiteindelijk 3 dagen, tot 3 juli 1863. Na de slag werd John L. Burns al snel verheven tot nationale held. Toen Mathew Brady’s fotograaf Timothy H. O’Sullivan hoorde van de oude veteraan, besloot O’Sullivan de oude man op te zoeken in Gettysburg.

timothy_h_osullivan Timothy H. O’Sullivan (1840 – 1882)

Daar fotografeerde O’Sullivan Burns, recupererend voor zijn huis aan Chambersburg Street.

john_burns_of_gettysburg75

Vervolgens nam O’Sullivan de foto’s van de oude strijder en diens verhaal over zijn deelname aan de gevechten mee naar Washington. Toen de Amerikaanse president Abraham Lincoln in november 1863 naar Gettysburg kwam ter ere van de nationale militaire begraafplaats aldaar en zijn speech, The Gettysburg Address, verzocht Lincoln om een ontmoeting met John L. Burns. Op 19 november 1863 liepen Lincoln en Burns samen op van het David Wills huis tot de Presbyteriaanse kerk op Baltimore Street.

wills_house (David Wills’ huis)

David Wills was de gastheer van Lincoln en hoofd van de begraafplaats in Gettysburg. Wills heeft er vooral aan bijgedragen dat de Gettysburg Address werd voorgedragen door Abraham Lincoln.

davidwills David Wills (1831 – 1894)

Burn’s faam zou zich nadien nog sneller verspreiden en in 1864 verscheen er een gedicht over hem in de bundels van Bret Harte.

bret_harte Francis Bret Harte, dichter (1836 – 1902)

In de laatste 2 jaren van zijn leven liet Burn’s geheugen hem regelmatig in de steek en zijn vrienden kon niet meer verhelpen dat de oude man zwervend door het land ging. In een koude nacht van december 1871 werd Burns, armoedig aangetroffen in New York. Hij werd opgevangen, verzorgd en naar huis gebracht waar hij in 1872 stierf aan longontsteking.

Na zijn overlijden wilden vooral de Noordelijke oud-strijders uit de Slag bij Gettysburg dat er iets werd gedaan om Burns’ bijdrage aan de slag te kunnen gedenken. Men wilde een standbeeld voor Burns oprichten op de plaats waar hij met de regimenten uit Pennsylvania en Wisconsin had gevochten. Men vond een plek op McPherson’s Ridge naast Herbst woud. Beeldhouwer Albert G. Bureau maakte het beeld en het werd op 1 juli 1903, tijdens de 40-jarige herdenking van de slag, onthuld.

john_burns_standbeeld

Burns zelf werd begraven op de Evergreen begraafplaats in Gettysburg. Zijn graf en dat van Jenny Wade (de enige gesneuvelde burger tijdens de slag) zijn de enige 2 graven waar 24 uur per dag de Amerikaanse vlag in top mag zijn.

grafsteen-burns  (Burns’ graf)

Burns oorspronkelijke grafsteen werd geschonden, maar in 1902 plaatste een lokale chapter van de Grand Army of the Republic een nieuwe steen met de inscriptie “patriot”.

grand_army_of_the_republic_medal (medaille van de Grand Army of the Republic)

Geplaatst in 02 - februari, 09 - september, 1863, Army of the Potomac, Federal - niet Generaal, Gettysburg, niet-militairen | Een reactie plaatsen

Max Van Den Corput

max_van_den_corput

Max van den Corput, ook bekend als Max, Maximilien of Maxwell Corput of Van Den Corput (1825?, België – 16 januari 1911, Atlanta) was een Belgisch-Amerikaans architect en officier in het leger van de Confederatie tijdens de Amerikaanse burgeroorlog.

Na de oorlog heeft Van Den Corput de architectuur opgepakt van het centrale spoorwegstation van Atlanta, bekend als Union Depot.

union-station-atlanta (Union station Atlanta)

Het station werd gebouwd in 1871 in de stijl “Seconde Empire” (Tweede Franse Keizerrijk). Hij was ook architect van het Georgia Railroad Freight Depot (1869), het oudste gebouw in het centrum van Atlanta.

georgia-railroad-freight-depot (Georgia Railroad Freight Depot)

Naam:
Tijdens de Amerikaanse burgeroorlog is zijn achternaam meestal volledig genoteerd met “van den” (Nederlands) of “Van Den” (Belgisch), maar nadien verschijnt zijn achternaam vaker zonder de tussenvoegsels en wordt hij simpelweg met Corput weergegeven. Ook Van Den Corput’s voornaam varieert in de nog bestaande documenten. Max werd regelmatig teruggevonden als Maximilien of Maxwell of zelfs met de toegevoegde middelnamen “Joseph John”.

Vóór de oorlog:
De geboortedatum van Max Van Den Corput is onbekend. Er doen verschillende data de ronde, variërend tussen 1824 en 1826. Op zijn grafsteen staat uiteindelijk 1826, maar dat is niet zeker.

graf-van-den-corput

Max Van Den Corput is geboren in Brussel, België. In 1848 maakte Van Den Corput deel uit van een groep Walen die emigreerde naar de Verenigde Staten van Amerika. Deze groep was zeer ontevreden over de incorporatie van België bij het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.
(schuin en vetgedrukte tekst is afkomstig van informatie via Wikipedia, maar klopt niet met de onafhankelijkheid van België in 1831, wordt vervolgd… – zie reacties onderaan dit artikel)

Met name de Franstalige elite was zeer ontstemt over deze samenvoeging van de beide landen. Max werd o.a. vergezeld door zijn broer Felix en het tweetal reisde via New York naar Charleston. In die periode waren de Cherokee indianen o.a. in de zgn. ‘Trail of Tears’ voor een groot deel verdreven van hun gronden. Hierdoor was er grond vrijgekomen bij Calve Springs, Georgia waar de broers zich vestigden als boer.

Tijdens de oorlog:
Toen de Amerikaanse burgeroorlog in 1861 uitbrak, sloot Max Van Den Corput zich aan bij het leger van de Confederatie (het Zuidelijke leger). Van Den Corput werd aangesteld als derde luitenant (red: jongste officiersrang uit die periode) in de Cherokee batterij artillerie. In deze eenheid zaten mensen uit de provincies Floyd en Cherokee. Er sloten zich meer familieleden aan bij de eenheid, waaronder zijn jongere broer Felix, die werd aangesteld als Quartermaster Sergeant (logistiek onderofficier). Tijdens het beleg van Vicksburg werd de eenheid gedwongen zich over te geven, maar wist nadien echter snel weer deel te nemen aan de strijd.

In 1864 werd Van Den Corput bevorderd tot kapitein en kreeg hij de leiding over de batterij. Tijdens de Slag bij Resaca werden de vier 12-ponder Napoleon kanonnen veroverd door Federale troepen.

Op 12 april 1865 werd Van Den Corput zelf krijgsgevangen genomen bij Salisbury, North Carolina. Hij was krijgsgevangene in Camp Chase, Ohio tot zijn ontslag in oktober 1865.

camp_chase (Camp Chase)

Na de oorlog:
Na zijn vrijlating vestigde Max Van den Corput zich in Atlanta en stichtte daar een architectenbureau “Van den Corput and Fay”. Daarvoor was Van den Corput kort betrokken bij de fabriek Corput and Bass, waar hij werkte als ingenieur, maar hij werd uiteindelijk bekend om zijn architectonische ontwerpen.

Naast het station van Atlanta, was Van den Corput ook architect van de tweede Courthouse (gerechtsgebouw) van Clayton County in Jonesboro (Georgia), die het gebouw verving dat in de Burgeroorlog was verwoest.

de-give-opera-house-building (De Give Opera House building)

Van den Corput stierf op 16 januari 1911 in Atlanta en werd in Atlanta’s bekendste begraafplaats Oakland Cemetery begraven. Hij liet zijn 24 jaar jongere vrouw Marie achter met 6 kinderen. Marie Van den Corput stierf in 1920. De Sons of Confederate Veterans bleef zijn naam in ere houden met hun Capt. Max van den Corput’s Battery Camp.

sons-of-confederate-veterans-logo (Sons of Confederate Veterans logo)

Geplaatst in 01 - januari, Confedarete - niet Generaal, militair (niet generaal) Zuid | 2 reacties

Napoleon Bonaparte Buford

nbbuford

Napoleon Bonaparte Buford (13-01-1807 – 28-03-1883) was een officier in het Amerikaanse leger en een generaal tijdens de Amerikaanse burgeroorlog voor de Unie. Hij was de halfbroer van John Buford, de held van Gettysburg, maar bereikte nooit diens militaire roem.

Vóór de oorlog:
Napoleon Bonaparte was een zoon van John en Nancy Hickman Buford. Hij werd geboren op de familie plantage in Woodford County, Kentucky “Rose Hill”. Toen Buford werd geboren was zijn naamgenoot op het hoogtepunt van zijn successen in Frankrijk.

Napoleon De “echte” Napoleon Bonaparte, bekend van Waterloo

In 1827 slaagde Buford op West Point en diende 8 jaar bij de artillerie waarna hij zijn ontslag indiende en ingenieur werd. Hij werkte in de ijzerverwerking en voor een bank in Rock Island, Illinois. Buford werd vervolgens president van de Rock Island and Peoria spoorwegcompagnie. Die ging echter failliet bij het uitbreken van de Amerikaanse burgeroorlog in 1861.

Tijdens de oorlog:
Toen de Amerikaanse burgeroorlog uitbrak, diende Napoleon Bonaparte Buford als kolonel van het 27ste infanterie regiment Illinois, waarmee hij deelnam aan de Slag bij Belmont. Vervolgens werd Buford commandant van het zgn. “Flotilla Brigade” dat deel uitmaakte van The Army of the Mississippi. Dit flottielje bestond uit een infanterie brigade die aan boord van gunboats diende van het Westelijke flottielje. Met deze brigade nam Buford deel aan de Slag bij Island no. Ten.

Op 16 april 1862 werd Buford, met ingang van 15 april, door de Amerikaanse president Abraham Lincoln bevorderd tot brigade-generaal. Tijdens het beleg en de Slag om Corinth leidde Buford de 1e Brigade van de 3e Divisie in The Army of the Mississippi. In de nadagen van 1862 diende hij in de krijgsraad die werd gehouden tegen generaal-majoor Fitz John Porter, vanwege lafheid en insubordinatie.

fitz_john_porter Fitz John Porter (1822 – 1901)

Op 29 november 1862 werd Buford voorgedragen voor een bevordering tot generaal-majoor, maar de voordracht verliep op 14 maart 1863 en hij bleef dus brigade-generaal van de vrijwilligers. Gedurende het verdere verloop van de oorlog diende Buford als commandant van het district Oost-Arkansas.

Op 24 augustus 1865 werd Napoleon Bonaparte Buford eervol ontslagen uit het Amerikaanse leger.

Na de oorlog:
Op 5 juli 1867 nomineerde de Amerikaanse president Andrew Johnson alsnog tot gebrevetteerd generaal-majoor, met terugwerkende kracht per 13 maart 1865. De nominatie werd op 19 juli 1867 door de senaat goedgekeurd.

President_Andrew_Johnson Andrew Johnson (1808 – 1875)

Buford werd na de oorlog, van 1867 tot 1869, overheidsinspecteur van de Union Pacific spoorwegen en hij werkte als speciaal gezant voor indianen zaken van 1867 tot 1868.

Napoleon Bonaparte Buford stierf in maart 1883 in Chicago, Illinois en hij is begraven in Rock Island, Illinois.

Familie:
Napoleon Bonaparte Buford’s jongere halfbroer, John Buford, die ook op West Point had gestudeerd (klas van 1848), had ook als generaal gediend voor de Unie tijdens de Amerikaanse burgeroorlog als commandant van de 1e Divisie in het Cavalerie Korps van The Army of the Potomac.

John_Buford John Buford (1826 – 1863)

Een neef, Abraham Buford, diende tijdens de Amerikaanse burgeroorlog ook als generaal, maar in het leger van de Confederate States of America, het Zuidelijke leger.

abraham-buford Abraham Buford (1820 – 1884)

Geplaatst in 01 - januari, 03 - maart, Generaals van de Unie, West Point - U.S.M.A. | Een reactie plaatsen

Sylvester Churchill

sylvester_churchill

Sylvester Churchill (02-08-1783 – 07-12-1862) was een Amerikaanse journalist en een beroepsofficier in het Amerikaanse leger. Bij het uitbreken van de Amerikaanse burgeroorlog was Churchill brigade-generaal voor de Unie. Sylvester Churchill is een ver familielid van Winston Churchill.

Vóór de oorlog:
Sylvester Churchill werd geboren in Woodstock, Vermont, als zoon van Joseph Churchill en Sarah Cobb. Hij volgde het lokale onderwijs en werd zo journalist. In 1808 publiceerde hij een weekblad: “The Vermont Republican”. Op 30 augustus 1812 trad Churchill in het huwelijk met Lucy Hunter (1786 – 1862), dochter van William Hunter en Mary Newell in Windsor, Vermont.

Bij de uitbraak van de Oorlog van 1812 (tussen de VS en GB en verschillende indianenstammen, juni 1812 – februari 1815) werd Sylvester Churchill aangesteld als 1e luitenant van het 3e Amerikaanse artillerie regiment. Op 15 augustus 1813 werd hij bevorderd tot kapitein. Op 1 juni 1821 werd Churchill overgeplaatst naar het 1e Amerikaanse artillerie regiment en bevorderd tot majoor bij het 3e Amerikaanse artillerie regiment op 6 april 1835. Op 25 juni 1841 werd hij bevorderd tot kolonel en Inspecteur der landmacht. Op 23 februari 1847 werd Churchill bevorderd tot brigade-generaal voor bewezen diensten onder bevel van generaal John E. Wool, tijdens de Slag bij Buena Vista (Mexicaans-Amerikaanse oorlog – 1846-1848).

john_ellis_wool John Ellis Wool (1784 – 1869)

Tijdens de oorlog:
Toen de Amerikaanse burgeroorlog in 1831 uitbrak, was Sylvester Churchill al ruim 20 jaar Inspecteur van de Landmacht. Op 25 september 1861 werd hij door een slechte gezondheid gedwongen met pensioen te gaan. Churchill werd vervolgens opgevolgd als IGK door Randolph B. Marcy, schoonvader van George B. McClellan.

randolph_b-_marcy Randolph B. Marcy (1812 – 1887)

Op 7 december 1862 stierf Sylvester Churchill op 79-jarige leeftijd. Na zijn dood werd o.a. Fort Churchill naar hem vernoemd, dat diende van 1861 tot 1869 en waarvan de ruïnes nog staan.

fort_churchill_nevada

(ruïnes Fort Churchill)

Sylvester Churchill was een verre verwant van Winston Churchill, de politieke leider van de Britten tijdens de Tweede Wereld Oorlog. De familieband is door Winston Churchill bevestigd.

sir_winston_churchill Winston Churchill (1874 – 1965)

Geplaatst in 08 - augustus, 12 - december, 1862, Generaals van de Unie | Een reactie plaatsen

Frank Crawford Armstrong

fcarmstrong

Frank Crawford Armstrong (22-11-1835 – 08-09-1909) was een cavalerie officier in het Amerikaanse leger en werd later brigade-generaal in het leger van de CSA. Armstrong staat er om bekend dat hij de enige generaal is, die tijdens de Amerikaanse burgeroorlog zowel aan Noordelijke als ook aan Zuidelijke zijde heeft gevochten.

Vóór de oorlog:
Armstrong werd in 1835 geboren in het Choctaw agentschap in het indianengebied, waar zijn vader als militair was gestationeerd. Armstrong’s vader, Francis Wells Armstrong, stierf 3 maanden voor de geboorte van zijn zoon. In 1854 hertrouwde zijn moeder met de generaal uit de Mexicaans-Amerikaanse oorlog, Persifor Smith.

In 1854 begeleidde Armstrong zijn stiefvader op een expeditie van het Amerikaanse leger in het New Mexico territorium. Armtrong’s tijdens een gevecht met indianen in 1855 bij Eagle Spring bezorgde hem de rang van luitenant in het 2e regiment dragonders (infanterie te paard). Daarbij was Armstrong inmiddels geslaagd op het “College of the Holy Cross”, een katholieke universiteit in Worcester, Massachusetts. Aansluitend vocht Armstrong onder Albert Sidney Johnston tijdens de Utah oorlog (1857-1858) tegen de mormonen.

ASJohnston Albert Sidney Johnston (1803 – 1862)

Tijdens de oorlog:
In juni 1861 werd Armstrong bevorderd tot kapitein in het reguliere Amerikaanse leger.In juli 1861 leidde hij een Noordelijke cavalerie eenheid in de Eerste Slag bij Bull Run. Op 10 augustus 1861 besloot Armstrong echter zijn ontslag in te dienen bij het Amerikaanse leger en sloot hij zich aan bij het leger van de CSA (Confederate States Army – Het Zuidelijke leger). Doordat zijn ontslag echter pas op 13 augustus 1861 van kracht ging, was hij op dat moment in dienst voor zowel het Noorden als het Zuiden.

Armstrong diende eerst als stafofficier onder de Zuidelijke generaals James M. McIntosh en Benjamin McCulloch tot beiden sneuvelden in de Slag bij Pea Ridge. Armstrong stond slechts een halve meter van McCulloch toen deze dodelijk werd getroffen.

2-zuidelijke-generaals

In 1863 werd Armstrong bevorderd tot kolonel van het 3e regiment Louisiana infanterie. Maar al snel kreeg hij het commando over de cavalerie onder Sterling Price.

Sterling_Price Sterling Price (1809 – 1867)

Twee maanden later werd Armstrong bevorderd tot brigade-generaal en kreeg hij het commando over een cavalerie divisie onder Nathan Bedford Forrest in de Slag bij Chickamauga.

NathanBedfordForrest Nathan Bedford Forrest (1821 – 1877)

In februari 1864 verzocht Armstrong om een overplaatsing naar de eenheid van generaal-majoor Stephen D. Lee.

sdlee Stephen D. Lee (1833 – 1908)

Armstrong kreeg vervolgens het commando over de Mississippi cavalerie brigade die voorheen was geleid door kolonel Peter B. Starke. Armstrong en zijn mannen volgden luitenant-generaal Leonidas Polk’s korps naar Georgia en vocht mee in de Atlanta campagne.

leonidas_polk Leonidas Polk (1806 – 1864)

Vervolgens nam Armstrong ook deel aan de desastreuze Franklin-Nashville campagne onder luitenant-generaal John B. Hood.

John_B._Hood John B. Hood (1831 – 1879)

Vervolgens vocht Armstrong mee in de Derde slag om Murfreesboro en na Hood’s nederlaag in de Slag bij Nashville, leidde Armstrong de achterhoede gevechten van Forrest.

Op 23 maart 1865 werd Armstrong aangesteld om de verdediging op te zetten voor Selma, Alabama, het laatste Zuidelijke industriële bolwerk. Op 2 april 1865 tijdens de Slag om Selma verloor Armstrong deze slag tegen een overmacht van Noordelijke troepen onder bevel van de Noordelijke generaal-majoor James H. Wilson. Een dag later werd Armstrong gearresteerd.

james_wilson James H. Wilson (1837 – 1925)

Na de oorlog:
Toen de oorlog was afgelopen, werkte Armstrong voor de Overland post dienst in Texas. Door zijn militaire ervaringen aan het front en zijn geschiedenis met indianen werd Armstrong aangesteld als zaakwaarnemer voor indianenzaken tot 1895.

Frank Crawford Armstrong stierf op 8 september 1909 in Bar Harbor, Maine. Hij is getrouwd geweest met Maria Polk Walker, dochter van de Zuidelijke kolonel Joseph Knox Walker (1817 – 1863). Deze Joseph Knox Walker was een broer van de Zuidelijke generaal Lucius Marshall Walker.

lmwalker Lucius Marshall Walker (1829 – 1863)

Geplaatst in 09 - september, 11 - november, Confedarete - niet Generaal, Federal - niet Generaal, militair (niet generaal) Noord, militair (niet generaal) Zuid, Zuidelijke Generaals | Een reactie plaatsen

Henry Wirz

henry-wirz

Henry Wirz, officieel Heinrich Hartmann Wirz, (25-11-1823 – 10-11-1865) was een geboren Zwitser die als Zuidelijk officier dienst had genomen in het leger van de CSA tijdens de Amerikaanse burgeroorlog. Hij is met name bekend als kampcommandant van het Zuidelijke krijgsgevangenkamp Camp Sumter, beter bekend als “Andersonville”, in Georgia. Henry Wirtz werd na de oorlog voor zijn rol als kampcommandant, als één van de weinigen, voor zijn daden en verantwoordelijkheid over het kamp veroordeeld tot de doodstraf.

Vóór de oorlog:
Henry Wirz werd op 25 november 1823 geboren in Zurich, Zwitserland. Zijn ouders waren Hans Caspar Wirz en Sophie Barbara Philipp. Henry Wirz wilde heel graag medicijnen studeren, maar de financiële situatie thuis stond dat niet toe. Hij ging daarom in de handel en deed zaken in Zurich en Turijn. In 1845 trouwde Henry Wirz met Emilie Oschwald en kreeg met haar 2 kinderen.  In april 1847 werd Wirz veroordeeld tot een 4-jarige gevangenisstraf, omdat hij niet instaat bleek een lening af te lossen. De straf werd omgezet naar een 12-jarige gedwongen emigratie. Zijn vrouw weigerde echter mee te emigreren en vroeg een scheiding aan in 1853.

In eerste instantie vertrok Henry Wirz naar Rusland, maar een jaar later in 1849 emigreerde hij naar de V.S. waar hij werk vond in een fabriek in Lawrence, Massachusetts. Na 5 jaar verhuisde Wirz naar Hopkinsville, Kentucky waar hij als doktersassistent werkte. Onderwijl probeerde Wirz ook een eigen praktijk te onderhouden als homeopaat in Cadiz, Kentucky en werkte hij in een kliniek voor hydrotherapie (een medische techniek uit de 18e en 19e eeuw) in Northampton, Massachusetts.

In 1854 trouwde Henry Wirtz met de weduwe Elizabeth Wolfe die tot zijn dood bij hem zou blijven. Met haar 2 dochters verhuisde ze met hem naar Louisiana.

elizabeth-wirz Elizabeth Wirz (1829 – 1912)

In 1855 werd hun dochter Cora geboren. Inmiddels had Wirz zich in Louisiana opgewerkt tot plantage-opzichter en arts. Rond 1861 had Henry Wirz zijn overstap tot Amerikaans staatsburger succesvol afgerond.

Tijdens de oorlog:
Toen de Amerikaanse burgeroorlog was uitgebroken, melde Henry Wirz zich in mei 1861 aan als soldaat van de A-compagnie van het 4e bataljon Louisiana vrijwilligers. In mei 1862 nam Wirz deel aan de Slag bij Seven Pines en raakte daarbij zwaar gewond aan zijn rechterarm, waardoor hij die arm niet meer kon gebruiken. Op 12 juni 1862 keerde Wirz terug naar zijn eenheid en werd hij bevorderd tot kapitein voor “moed op het slagveld”. Door zijn verwonding werd Wirz ondergebracht bij de staf van generaal John H. Winder, de verantwoordelijke generaal voor krijgsgevangenkampen voor het Zuiden.

col-_john_winder John H. Winder (1800 – 1865)

Vervolgens werd Henry Wirz door de president van de CSA, Jefferson Davis, aangewezen om als speciaal agent af te reizen naar Europa waar hij in Engeland de Zuidelijke agent James Mason en in Frankrijk John Slidell moest voorzien van geheime informatie. In januari 1864 keerde Henry Wirz terug van zijn missie in Europa en meldde zich in Richmond, Virginia. Daar begon Wirz echt te werken voor het departement van Winder. Hij werkte eerst als bewaker in Alabama, maar werd daarna overgeplaatst naar Richmond om daar toe te zien op de bewaking van Noordelijke krijgsgevangenen.

Camp Sumter – Andersonville:
In februari 1864 installeerde de CSA kamp Sumter als een groot krijgsgevangenkamp voor soldaten van de Unie in Georgia, nabij het kleine spoorwegdepot van Andersonville.

Andersonville_Prison_60

In april 1864 werd Henry Wirz aangewezen als commandant van het kamp en hij hield dit commando voor ruim een jaar. Aan het eind van de oorlog werd Wirz nog bevorderd tot majoor.

Hoewel er in eerste instantie gepland was dat het kamp zou worden uitgerust met houten barakken, kwam men niet verder dan een omheind terrein in de open lucht. Het was bedoeld als tijdelijk kamp waarin krijgsgevangenen zouden worden opgenomen die middels gevangenenruil zouden worden uitgewisseld. Hoewel de officiële naam van het kamp Camp Sumter was, noemden de gevangenen het als snel “Andersonville”.  Doordat echter tegen het einde van de oorlog de gevangenenruil steeds minder plaats vond, kreeg het kamp al snel een permanent karakter, waarin een groot gebrek aan medische hulp, water, voedsel en sanitaire voorzieningen. De overbevolking hielp vervolgens ook niet mee om te spreken van een aangenaam verblijf.

andersonville_pow_tents_photo

(foto van Andersonville als “tentenkamp”)

Ook Wirz onderkende de dramatische leefomstandigheden in het kamp en verzocht zijn superieuren om meer steun. Dit werd echter geweigerd. In juli 1864 stuurde Henry Wirz 5 gevangenen terug naar de Unie om daar een petitie, ondertekend door alle gevangenen, aan te bieden voor een ruil, zonder resultaat.

Tijdens de piek van het kamp, in augustus 1864, waren er ruim 32.000 krijgsgevangenen in het kamp, waardoor het op 5 na de grootste stad qua inwoners vormde van de Confederatie. Het maandelijkse sterftecijfer bereikte in die tijd de 3000 man als gevolg van ziekte, dysenterie en ondervoeding. Van de in totaal 45.000 gevangenen die het kamp hebben bewoond in diens 14 maanden bestaan, zijn er zeker 13.000 omgekomen (28%).

andersonvillesurvivor40 Overlevende van Andersonville

Veroordeling:
Henry Wirz werd in mei 1865 gearresteerd en werd vervolgens voorgeleid voor een militair tribunaal onder leiding van generaal-majoor Lew Wallace. Het tribunaal duurde van 23 augustus 1865 tot 18 oktober 1865, waarbij het de voorpagina’s van de dagbladen beheerste. Tijdens de rechtszaak werden meerdere getuigen opgeroepen, waaronder zelfs Robert E. Lee, die de kapitein kende. Lee zou aangegeven hebben dat hij meende dat Wirz alles gedaan heeft om de gevangenen datgene te geven wat gezien de omstandigheden mogelijk was.

Henry Wirz werd erin het algemeen van beschuldigd dat hij de levens van Federale gevangenen had vernietigd. In detail zou hij persoonlijk 13 gevangen met het pistool hebben vermoord; een gevangen persoonlijk hebben geschopt en gestompt; meerdere gevangenen opgesloten in eenzame opsluiting; een gevangen geslagen met een revolver en gevangenen aan elkaar geketend. Dit alles had plaats gevonden in 1864. Daarnaast werd Wirz ervan beschuldigd zijn bewakers opdracht te hebben gegeven te schieten op de gevangenen en honden op ze los te laten.

Henry Wirz werd schuldig verklaard op bijna alle beschuldigingen. Hoewel sommige verklaringen ook gebaseerd waren op geruchten, leidden ze toch tot de veroordeling tot de doodstraf voor Wirz. Henry Wirz heeft nog een verzoek ingediend voor clementie bij de president van de V.S., Andrew Johnson, maar zijn verzoek bleef onbeantwoord.

De nacht voor zijn executie werd aan Wirz nog het voorstel gedaan zijn straf te verminderen, als hij tegen Jefferson Davis zou getuigen. Henry Wirz gaf echter aan dat de voormalige president van de CSA geen enkele bemoeienis had met zijn eigen optreden in Andersonville. Wirz zei zelfs: “He had no connection with me as to what was done at Andersonville. If I knew anything about him, I would not become a traitor against him or anybody else even to save my life.

executie_van_henry_wirz

(de executie van Henry Wirz)

Op 10 november 1865 om 10:32 am werd Henry Wirz opgehangen in de Old Capitol gevangenis. Doordat tijdens de executie zijn nek niet brak, hebben de 250 getuigen hem langzaam zien stikken in de strop.

Henry Wirz was, naast Champ Ferguson, 1 van slechts 2 personen die na de Amerikaanse burgeroorlog werden veroordeeld en ter dood gebracht voor oorlogsmisdaden.

Elf dagen na de dood van Wirz begonnen de eerste twijfels al op te komen of de ter dood veroordeling wel terecht was. Eén van de getuigen tijdens het proces bleek later toch minder betrouwbaar dan eerst gedacht en sommige historici beweren dat een groot deel van Wirz’ tekortkomingen in het kamp met name te wijten waren aan de Zuidelijke regering en niet zozeer aan Henry Wirz zelf.

henry_wirz_grave Graf van Henry Wirz

Of Wirz’ gedragingen door hemzelf, of op bevel van zijn regering destijds, rechtmatig hebben geleid tot zijn dood, zijn heden ten dage nog steeds onderwerp van discussie.

Geplaatst in 11 - november, 1865, Confedarete - niet Generaal, militair (niet generaal) Zuid | Een reactie plaatsen

Nathan Bedford Forrest

nathan_bedford_forrest

Nathan Bedford Forrest (13 juli 1821 – 29 oktober 1877) was een Zuidelijke generaal in de Amerikaanse Burgeroorlog. Hij werd door zijn vijanden gevreesd als cavalerie- en guerrillaleider. Zijn geslaagde manoeuvre-oorlogsvoeringtactieken worden nog steeds bestudeerd. Zijn tactisch motto was simpel:

“Get there the firstest with the mostest”
(“Kom er het eerste met de meesten”)

Bij Ford Pillow beging hij een oorlogsmisdaad avant la lettre door tientallen zwarte en enkele blanke krijgsgevangenen samen met hun commandant majoor William F. Bradford te laten vermoorden. Na de oorlog werd hij de eerste Grand Wizard van de Ku Klux Klan.

Voor de oorlog:
Nathan Bedford Forrest werd geboren in een arm Schots-Iers gezin in het dorpje Chapel Hill in Bedford County, Tennessee. Hij was de zoon van smid William Forrest en de oudste van twaalf kinderen. Na zijn vaders dood werd Nathan hoofd van zijn gezin op 17-jarige leeftijd, en door hard werken en doorzettingsvermogen wist hij zichzelf en zijn gezin op te trekken uit de armoede.

In 1841, op 20-jarige leeftijd, ging hij met zijn oom naar Hernando, Mississippi. Daar werd zijn oom gedood tijdens een overval door outlaws; Nathan doodde twee van hen met zijn pistool en verwondde twee anderen met zijn mes (van wie er één later tijdens de oorlog onder Forrest zou dienen).

Hij werd zakenman, eigenaar van diverse plantages en niet lang voor de oorlog uitbrak werd hij slavenhandelaar in Memphis. In 1858 werd hij verkozen tot wethouder van die stad. Forrest verzorgde zijn moeder financieel, zorgde dat zijn broers op een college konden studeren, en was miljonair en één van de rijkste mannen van het Zuiden tegen de tijd dat de Amerikaanse Burgeroorlog uitbrak.

Tijdens de oorlog:
1861: Het mag geen wonder heten, gezien het feit dat Forrest veel geld verdiende met de slavenhandel (tot $50.000 per jaar, toen veel meer waard dan nu), dat hij een voorstander was van de Geconfedereerde Staten van Amerika. Nadat de oorlog was verklaard (12 april 1861) meldde hij zich als gewoon soldaat in het Zuidelijke leger. Toen hij zag hoe slecht de uitrusting van dat leger was, bood hij aan om uit eigen zak een regiment vrijwilligers uit Tennessee te financieren. Zijn superieuren en de gouverneur van zijn staat, die verbaasd waren dat een zo (invloed)rijk iemand zich als gewoon soldaat had ingeschreven, benoemden hem tot kolonel.

In oktober 1861 kreeg hij het commando over zijn eigen regiment, “Forrest’s Cavalry Corps”. Ofschoon hij geen formele militaire training of opleiding had gehad, bezat hij talent voor militaire tactiek en bleek hij een geboren leider. Al snel werd hij een voorbeeldig officier. In Tennessee was er een publiek debat of men zich moest aansluiten bij de Confederatie; Noord en Zuid rekruteerden vrijwilligers uit de staat. Forrests slogan was de belofte aan rekruten dat ze “ruimschoots de gelegenheid kregen om Yankees te doden”.

Forrest was lichamelijk imposant: 1,88 meter lang, 95 kg, en een geoefend paardrijder en zwaardvechter. Hij scherpte beide randen van zijn cavalerie-sabel en was een geducht strijder in de komende veldslagen.

1862: Forrest onderscheidde zich eerst in de Slag om Fort Donelson in februari 1862, waar hij een cavalerie-charge leidde tegen een Noordelijke artillerie-batterij die hij veroverde, waarna hij een uitval leidde uit het beleg dat Ulysses S. Grant om het fort had geslagen. Hij had geprobeerd zijn superieuren ervan te overtuigen dat het mogelijk was om het fort te evacueren over de rivier de Cumberland, maar ze wilden niet luisteren. Forrest liep boos weg uit de vergadering en verklaarde dat hij zijn mannen niet leidde om zich over te moeten geven. Hij verzamelde 4000 man, die Forrest volgden naar de overkant van de rivier en zodoende beschikbaar waren voor een volgend gevecht. Dagen later, toen Nashville zo goed als gevallen was, nam Forrest het commando over de stad en evacueerde diverse bestuurders en voor miljoenen dollars aan zware machines voor wapenproductie uit de stad.

Een maand later was Forrest opnieuw actief in de Slag bij Shiloh (6-7 april 1862). Opnieuw commandeerde hij een Zuidelijke achterhoede na een verloren veldslag, en opnieuw onderscheidde hij zichzelf. Laat in de slag brak hij door de vooruitgeschoven linie (skirmish line) van de Noordelijken. Toen hij ontdekte dat hij midden tussen de vijand was, zonder eigen troepen om zich heen, vuurde hij eerst zijn pistolen leeg en trok daarna zijn sabel. Een Noordelijke infanterist vuurde een geweerschot op hem af, die hem raakte in zijn zij, en hem uit het zadel wierp. Forrest greep de vijandelijke soldaat bij zijn kraag en gebruikte hem als menselijk schild om aan het geweervuur te ontkomen, voordat hij de soldaat opzij wierp.

Forrest herstelde snel genoeg van zijn verwonding om aan het begin van de zomer weer in het zadel te zitten, als commandant van een nieuwe brigade van groene cavalerie-regimenten. In juli leidde hij ze naar centraal-Tennessee in opdracht van zijn generaal Braxton Bragg, om een cavalerie-inval te lanceren.

Braxton_Bragg Braxton Bragg (1817 – 1876)

Het werd opnieuw een enorm succes. Op Forrests verjaardag 13 juli viel hij de stad Murfreesboro aan en versloeg de Noordelijken, ondanks hun overwicht van twee tegen één, en nam de stad in.

Murfreesboro bleek slechts de eerste van vele overwinningen door Forrest; hij zou ongeslagen blijven tot de laatste dagen van de oorlog, toen de vijand hogere aantallen soldaten tegen hem kon inzetten. Maar hij en Bragg konden niet met elkaar overweg, en de leiding van de Confederatie besefte niet hoe talentvol Forrest was tot het te laat was. Na de oorlog betreurden de Zuidelijke president Jefferson Davis en generaal Robert E. Lee beiden deze misser.

Forrest werd in juli gepromoveerd tot brigadegeneraal en kreeg het commando over een cavaleriebrigade.

1863: In december 1862 werden Forrests veteranen overgedragen aan een andere officier, ondanks zijn protest, en hij was gedwongen om een nieuwe brigade te rekruteren, dit keer samengesteld uit ongeveer 2000 onervaren rekruten, waarvan de meesten niet eens wapens hadden om mee te vechten. Opnieuw gaf Bragg opdracht tot een inval, ditmaal in westelijk Tennessee om de verbindingen tussen de Noordelijke troepen van generaal Grant te verbreken, die Vicksburg bedreigden.

Forrest protesteerde dat het sturen van deze ongetrainde mannen een zelfmoord-actie betekende, maar Bragg was onvermurwbaar en Forrest gehoorzaamde. Opnieuw liet hij zien dat hij briljant was: duizenden Unie-soldaten waren op zoek naar zijn snel bewegende troepen in een wild goose chase. Forrest bleef nooit lang genoeg op één plaats om zich te laten vinden, viel aan zo ver noordelijk als de oever van de Ohio in zuidwest Kentucky, en keerde terug naar zijn basis aan de rivier de Mississippi met meer manschappen dan waarmee hij was vertrokken, ditmaal allemaal bewapend met (Noordelijke) wapens. Grant moest dientengevolge zijn strategie voor zijn Vicksburg-campagne behoorlijk herzien.

Nathan Forrest bleef zijn mannen leiden in operaties op kleinere schaal tot april 1863, toen de Zuidelijke legerleiding hem naar noordelijk Alabama en westelijk Georgia stuurde om een aanval van 3000 Noordelijke cavaleristen onder het commando van kolonel Abel Streight af te slaan. Forrest achtervolgde Streight 16 dagen lang; op 3 mei sloot hij hem in bij Rome, Georgia en nam 1700 gevangenen.

days-gap-leiders

Forrest was onderdeel van het reguliere leger in de Slag bij Chickamauga (18-20 september 1863), waarin hij het terugtrekkende Noordelijke leger lastig viel en honderden gevangenen nam. Zoals anderen onder Braggs commando drong hij aan op onmiddellijke actie om Chattanooga te heroveren, dat enkele weken daarvoor gevallen was. Bragg treuzelde, en niet lang daarna confronteerde Forrest Bragg (inclusief doodsbedreigingen aan het adres van Bragg), waarna hij een onafhankelijk commando verwierf in Mississippi.

1864: Voor zijn nieuwe commando wist Forrest zesduizend man te werven, die hij westelijk Tennessee in leidde. Hoewel hij onvoldoende middelen had om het gebied in te nemen, kon hij het toch onbruikbaar maken voor het leger van de Unie. Hij leidde meer invallen in dit gebied, van Paducah, Kentucky, tot de controversiële Slag om Fort Pillow op 12 april 1864. In dat gevecht eiste Forrest onvoorwaardelijke overgave, of anders zou hij “iedere man aan het zwaard rijgen”, taal die hij vaker gebruikte om een overgave te bespoedigen. Forrests mannen bestormden het fort en doodden de meeste zwarte soldaten die zij daar aantroffen; slechts 80 van ongeveer 262 overleefden de slag. Ook onder de blanke verdedigers was het aantal slachtoffers hoog, met 164 overlevenden uit 295. Beide partijen in de oorlog maakten gebruik van de gebeurtenissen in hun propaganda en vertroebelden daarmee wat werkelijk was gebeurd. Een later onderzoek door de Noordelijke generaal William T. Sherman pleitte Forrest vrij van fouten.

William-Tecumseh-Sherman William T. Sherman (1820 – 1891)

Tegenwoordig wordt zijn optreden, waarbij tientallen zwarte en enkele blanke krijgsgevangenen omkwamen, als een oorlogsmisdaad gezien.

Forrests grootste overwinning kwam op 10 juni 1864 toen zijn 3500-man sterke eenheid botste met 8500 man geleid door generaal Samuel D. Sturgis tijdens de Slag bij Brice’s Crossroads. Hier wisten zijn mobiliteit en superieure tactiek een opmerkelijke overwinning te bereiken, waarbij Forrest 2500 slachtoffers toebracht tegen een verlies van 492, en waarmee hij de Unie-troepen volledig wegvaagde uit een groot gebied in zuidwest-Tennessee en noordelijk Mississippi.

Die zomer en herfst leidde Forrest meer invallen, waaronder een beroemde naar de binnenstad van Memphis in augustus 1864 en een andere op een enorm Noordelijk voorraaddepot in Johnsonville, Tennessee, november 1864.

In december vocht hij aan de zijde van het Zuidelijke Army of the Tennessee in de rampzalige Franklin-Nashville campagne. Wederom discussieerde hij heftig met zijn commandant en eiste hij toestemming van John Bell Hood om de rivier bij Franklin over te mogen steken en de ontsnappingsroute van John M. Schofields Unie-legers af te snijden. Hij onderscheidde zichzelf door de Zuidelijke achterhoede te leiden in een serie acties die de rest van het leger liet ontsnappen uit de rampzalige Slag bij Nashville. Hiervoor werd hij bevorderd tot luitenant-generaal.

1865: In 1865 probeerde Forrest zonder succes de staat Alabama te verdedigen tegen aanvallen van de Noordelijken, maar hij had nog altijd een leger in het veld toen in april het bericht van Lees overgave hem bereikte. Men raadde hem aan om naar Mexico te vluchten, maar hij koos ervoor om het lot van zijn mannen te delen, en gaf zich over. Op 9 mei 1865 las hij in Gainesville, Alabama zijn vaarwel aan zijn troepen voor.

Tactieken: Forrest gebruikte zijn troepen als “infanterie te paard”: de paarden werden gebruikt om de troepen snel naar de gewenste plaats te brengen, daarna stapten ze af en vochten te voet verder. Vaak probeerde hij de vijandelijke flank op te zoeken en te omsingelen, waarmee hij de aanvoer vanuit de achterhoede afsneed. Deze tactieken deden eerder denken aan die van de gemechaniseerde infanterie in de Tweede Wereldoorlog dan aan de traditionele cavalerie-rollen van verkenning, afscherming en charges met de sabel.

Na de oorlog:
Na de oorlog vestigde Forrest zich in Memphis, Tennessee en bouwde een huis aan de Mississippi (rivier). De afschaffing van de slavernij had hem financieel geruïneerd. Hij werd uiteindelijk aangenomen door de Selma, Marion & Memphis Railroad als directeur van het bedrijf. Ook als burger stond Forrest nog steeds bekend om zijn goede zorgen voor voormalige kameraden die een beroep op hem deden.

In deze jaren werd hij de sleutelfiguur van de beginnende Ku Klux Klan beweging. Een voormalige Zuidelijke brigadegeneraal, George Gordon, zou naar Forrest in Memphis zijn gegaan en had hem verteld over de nieuwe organisaties, waarop Forrest geantwoord zou hebben: “Dat is goed, verdomd goed. Dat kunnen we gebruiken om die nikkers op hun plek te houden.” In 1867 werd hij op een KKK conventie in Nashville uitgeroepen tot eerste Grand Wizard, oftewel voorzitter, van de Klan.

In een kranten-interview in 1868 schepte Forrest op dat de Klan een nationale organisatie was van wel 550.000 leden. En hoewel hij zei dat hijzelf geen lid was, was hij toch “sympathisant” en wilde met de organisatie “samenwerken”. Hij zei ook dat hij binnen vijf dagen 40.000 leden van de Klan kon optrommelen. Hij verkondigde dat de Klan niet de zwarten als vijand zag, maar eerder de carpetbaggers (Noorderlingen die na de oorlog naar het zuiden trokken) en scalawags (blanke Republikeinse zuiderlingen).

Dankzij Forrests bekendheid groeide de Klan snel onder zijn leiderschap. De organisatie hielp Zuidelijke weduwen en oorlogswezen, maar veel leden begonnen geweld te gebruiken tegen de uitbreiding van het stemrecht tot zwarten en velen verzetten zich tegen afschaffing van segregatie. In 1869 had Forrest zo genoeg van dit geweld dat hij de Klan opdracht gaf zich op te heffen. Maar deze opdracht werd in het grootste deel van het land genegeerd. Forrest distantieerde zich daarna van de KKK.

Forrest overleed in oktober 1877 als gevolg van complicaties van diabetes en werd begraven op Elmwood Cemetery. In 1904 werd hij herbegraven in Forrest Park, een park in de stad Memphis.

nbf-graf-memphis

(Grafmonument van Forrest in Memphis)

(bron: Licht aangepaste versie van Wiki)

Geplaatst in 07 - juli, 10 - oktober, Zuidelijke Generaals | Een reactie plaatsen

William T. Anderson

Bloody-bill-anderson

William T. Anderson, ook bekend als Bloody Bill (Kentucky, 26 oktober 1839 – Albany (Missouri), 26 oktober 1864) was een vrijschutter die aan de kant van de geconfedereerden of Zuidelijken vocht tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog. Hij vocht voornamelijk in Missouri en Kansas.

Vóór de oorlog:
William Anderson bracht zijn jeugd door in Randolph County in Missouri. In 1850 trok zijn vader William Anderson Sr naar Californië en liet het gezin achter. Na zijn terugkeer verhuisde de familie in 1857 naar Kansas.

William_T_Anderson01_60 William T. Anderson

Er wordt gezegd dat hij vaak op rooftocht door Missouri trok, voornamelijk om paarden te stelen. Mogelijk werden deze verhalen na de burgeroorlog verteld om zijn naam nog meer te belasten. Zijn vader werd in maart 1862 vermoord. Volgens de meeste verhalen was een buurman de dader. William en zijn broer Jim zochten deze buurman op en vermoordden hem. Om gerechtelijke problemen uit de weg te gaan, verliet William Anderson Kansas.

*** Tijdens de oorlog ***

Anderson als vrijschutter:
In de lente van 1863, zijn de broers William en Jim Anderson toetreden tot de bende van Quantrill, zodat ze bushwhackers waren geworden. Anderson werd later een van de luitenants van William Quantrill.

william.quantrill William Quantrill (1837 – 1865)

In datzelfde jaar besloot de Unie om familieleden van de leiders van Quantrills bende op te pakken. Williams zussen, Mary, Josephine en Martha werden gearresteerd samen met 9 andere vrouwen op beschuldiging van het helpen van geconfedereerde partizanen.

unie doorzoekt zuidelijke huizen

Ze werden opgesloten in een gebouw dat door Noordelijke soldaten was verbouwd om meer ruimte te creëren, waardoor het in feite onveilig was geworden. Op 14 augustus stortte het gebouw in, waarbij 4 vrouwen stierven. Onder de doden was Josephine Anderson. Mary Anderson overleefde, maar was kreupel voor het leven. Na dit incident zou William Anderson bijzonder brutaal optreden tegen soldaten en burgers van de Unie. Op 2 maart 1863 trouwde William Anderson met Bush Smith uit Sherman, Texas. Ze zouden later verhuizen naar een boerderij in Ray County, Missouri, maar Anderson bleef verder optreden als vrijschutter.

Overvallen op Lawrence, Kansas en Centralia, Missouri:
Anderson nam deel aan de overval van Quantrill op Lawrence in Kansas op 21 augustus 1863. Deze overval was bedoeld als wraak voor een overval van Osceola in Missouri door noordelijke vrijschutters. Toen Quantrill en zijn bende Lawrence verliet, waren ongeveer 200 burgers gedood en stonden vele huizen in brand. Kort daarna leidde Quantrill zijn mannen terug naar Texas om te overwinteren. Anderson kreeg er ruzie met Quantrill en keerde in maart 1864 terug naar Missouri aan het hoofd van zijn eigen bende.

William_T._Anderson_in_sherman William T. Anderson

In 1864 was William Anderson berucht voor zijn brutaliteit tegenover Noordelijke soldaten en burgers die sympathie hadden voor de Unie. Hij en zijn mannen schoten doorgaans hun gevangenen neer en scalpeerden de doden. Hij stuurde vaak brieven naar kranten in Missouri om nog meer geweld tegen de Noordelijken aan te kondigen. In één van zijn brieven schreef hij: “Ik heb gekozen voor guerrilla-oorlogvoering om me te wreken voor het onrecht dat me is aangedaan. Ik leefde in Kansas toen de oorlog begon. Omdat ik niet de mensen van Missouri, mijn geboortestaat, wilde bestrijden, stonden de Yankees me naar het leven maar ze slaagden er niet in om me te krijgen. Ze hebben mijn vader vermoord, mijn eigendommen vernield, één van mijn zusters vermoord en de andere 2 zusters 12 maanden in de gevangenis gezet. Maar ik heb me volledig gewroken. Ik heb velen gedood, ik ben een vrijschutter. Noch ikzelf noch mijn mannen hebben ooit tot het geconfedereerde leger behoord.”

In datzelfde jaar kreeg hij versterking van een groep rekruten die kort bij Archie Clement, zijn eigen luitenant gediend hadden. Bij deze rekruten waren Frank James, die één van Quantrills bendeleden was, en de 16-jarige Jesse James. In deze periode hadden de mannen van Anderson de gewoonte om de scalpen van hun slachtoffers aan hun zadel te hangen.

Jesse_james Jesse James (1847 – 1882)

Op 27 september 1864 leidde Anderson zijn mannen naar Centralia in Missouri. Nadat ze de stad geplunderd hadden, versperden ze de sporen van de Northern Missouri Railroad en deden een trein stoppen. Ze beroofden de burgers en doodden 21 soldaten van de Unie die van het front terugkwamen. Anderson liet één sergeant leven voor een mogelijke gevangenenruil. De rest hadden hij en zijn mannen neergeschoten en gescalpeerd of op een andere manier verminkt.

Diezelfde dag gaf majoor A.V.E. Johnston van het 39e Missouri Infantry Volunteers regiment zijn mannen de opdracht de bende van Anderson te achtervolgen. Anderson zette een val op voor Johnston en zijn mannen. Wie zich wilde overgeven, werd ijskoud neergeknald. Ongeveer 120 infanteriesoldaten werden gedood in de hinderlaag en de daaropvolgende achtervolging. Lichamen van de soldaten werden onthoofd of verminkt.

De dood van Anderson:
Tijdens de overval op Centralia hadden de Noordelijken hun handen vol met het Zuidelijke leger van generaal Sterling Price, 12.000 man sterk. Na een bloedige aanval op het Uniegarnizoen van Pilot Knob, Missouri, trok Price zich terug van St. Louis en marcheerde naar het westen, achtervolg door troepen van de Unie. Anderson had een kort overleg met Price en ging daarna terug naar de noordelijke oever van de rivier, waar hij te maken kreeg met plaatselijke milities van de Noordelijken.

William_T_Anderson02 William T. Anderson

Om een einde te maken aan de strooptochten van Anderson in noord-Missouri, kreeg de toenmalige majoor Samuel P. Cox de opdracht om de befaamde vrijschutter te vinden en te doden. Op 26 oktober 1864 vond hij de bende van Anderson bij Albany, Missouri.

Samuel P. Cox50 Samuel P. Cox (1828 – 1913)

Cox gebruikte een van Andersons favoriete tactieken tegen hem. Hij zond een kleine groep cavaleristen uit om de vrijschutters in de val te lokken. Deze groep zocht de vrijschutters op met de bedoeling zich terug te trekken zodra ze waren opgemerkt. En de truc werkte. Anderson leidde zijn mannen in de achtervolging van de Noordelijke cavaleristen. Dit bracht Anderson en zijn bende regelrecht in de vuurlinie van de verdoken Noordelijken die de vrijschutters op zich af zagen komen. William Anderson werd tweemaal in het hoofd getroffen. Op zijn lijk vond men een koord met 53 knopen. Men denkt dat hij zo wilde bijhouden hoeveel vijanden hij gedood had. Zijn lijk werd meegenomen naar Richmond, Missouri en werd publiek getoond en gefotografeerd.

Bloody Bill dead 001_20

(foto van het lijk van Anderson)

Daarna werd zijn lijk door de straten gesleept alvorens het te begraven in een graf zonder enige aanduiding in Richmond’s Pioneer Cemetery. Jaren na zijn dood kwam er toch een grafsteen.

(aangepaste info Wiki)

Geplaatst in 10 - oktober, 1864, Confedarete - niet Generaal, Leiders, militair (niet generaal) Zuid, niet-militairen | Een reactie plaatsen